Oost-Indische (Tropaeolum majus) kers is naast een fijne plant voor in de moes- en/of siertuin, ook een heerlijke gezonde smaakmaker in de keuken. De plant is namelijk rijk aan glycosiden en heeft daardoor een antibacteriële en ontsmettende werking. De glycosiden komen als etherische oliën vrij wanneer het blad gescheurd of gesneden wordt.

Deze gezonde uitwerking van de plant werd al vroeg ontdekt. In Peru gebruikten de indianen de bladeren als vochtig verband bij wonden en monniken aten de bladeren om sneller van verkoudheden en keelpijn af te zijn.

Oost-Indische kers: luizenlokker
Slakken hebben iets tegen Oost-Indische kers, maar bladluizen zijn er dol op. De plant wordt vanwege deze aantrekkingskracht vaak in de biologische landbouw gebruikt om luizen bij andere planten weg te lokken.

Smaakmaker in de keuken
Bijna alle delen van de plant zijn eetbaar en daardoor is Oost-Indische kers een geliefd ingrediënt in veel recepten. De bloemen hebben een radijs- of rammenasachtige smaak en kunnen daarom ook prima fijngehakt door kwark of dipsausjes gemengd worden.

Nepkappertjes maken
Als je het niet erg vindt om de bloemen te missen, maak dan van Oost-Indische kers eens kappertjes: om die te maken heb je 50 g bloemknoppen nodig. Roer 25 g zout in 3 dl water en voeg daar de knoppen aan toe. Laat het mengsel 24 uur staan. Giet dan het water af en droog de knopjes voorzichtig. Stop ze in een pot met 5 kruidnagels, 5 jeneverbessen, een takje tijm en een laurierblad en giet er wat wittewijnazijn over. Sluit de pot goed luchtdicht af. Na 30 dagen wachten wordt je geduld beloond: de kappertjes zijn klaar voor gebruik.